Roeivereniging Rijnland
Op de Concept2 zie je een snelheid op de monitor, -hoewel het apparaat natuurlijk geen centimeter vooruit komt. Die snelheid is virtueel en wordt berekend uit het vermogen dat je levert met een derde-machts relatie tussen vermogen en snelheid. Om op de monitor twee keer zo snel te gaan moet je acht maal meer vermogen leveren; of om 1% sneller te gaan moet je 3% harder werken. Zoals je wel weet, moet je ook in de boot onevenredig veel harder werken voor een kleine snelheidswinst.
Okay, wat dan nog? Welnu, de huidige Breda-correctiefactor gebruikt een vaste bootfactor en een vaste leeftijdsfactor; het veronderstelde relatieve snelheidsverlies met leeftijd is dus gelijk voor alle boottypen. Dat impliceert dat de exponentiele relatie tussen vermogen en snelheid voor alle boten dezelfde zou moeten zijn. Is dat ook zo? De lengte/breedte verhouding van de verschillende boottypen verschilt en hydrodynamisch gezien heeft dat wel degelijk een effect op de betreffende exponent. Hoe korter de boot, hoe groter de exponent. Om dat te bevestigen heb ik twee relaties bekeken: Leeftijd vs. Maximaal Vermogen en Maximaal Vermogen vs. Bootsnelheid voor 1x en 8+.
Voor leeftijd vs. vermogen heb ik de Concept2 2k-wereldrecords gebruikt in alle leeftijdscategorieën door vermogen i.p.v. de 2000 m tijd te gebruiken. De grafiek staat hieronder:
Een redelijk constante afname blijkt voor zowel mannen als vrouwen. Een tweedegraads kromme geeft een goede correlatie voor zowel mannen als vrouwen. Deze correlaties veranderen overigens met de C2 afstand: 1000m, 2000m, 5000m of 10000m. Hoe langer de afstand, des te groter het vermogensverlies met leeftijd blijkt te zijn.
Als we veronderstellen dat de C2-record vermogens ook in de boot terugkomen kan je leeftijd dus vertalen in maximaal vermogen, in Watt, met de bovenstaande grafiek. Dat heb ik gedaan door in één grafiek de snelste 1000 m tijden voor mannen , vrouwen, Zware en Lichte Senioren, en Masters (ik heb de snelste tijden van recente world-masters regatta’s gebruikt) voor skiff (1x) en acht uit te zetten tegen het toepasselijke Record C2-vermogen.
Waarom records en geen gemiddelden? De snelste tijden vormen een duidelijke, vrij stabiele afbakening. Gemiddelden zijn grilliger.
Vanwege de exponentiele relaties, die ook staan weergegeven in de grafiek, heb ik logaritmische schalen gebruikt. Zo krijg je -althans in theorie- rechte lijnen.
De grafiek geeft een aantal interessante indicaties:
Die formule ziet er ongeveer zo uit: F=(f(a))n / (f(27))n1x waarin: F=correctiefactor, f=vermogensfunctie afhankelijk van geslacht en afstand, a=leeftijd, n=boot-specifieke machtsfactor. In de noemer staat de referentiewaarde van een skiffeur van 27 jaar, de jongste Master met F=1.
Ik heb deze analyse ook toegepast op de Silverskiff resultaten en de C2 10k wereldrecords en vond de onderstaande relatie:
Zoals je kan zien is de exponent een tikkeltje kleiner dan voor 1000m (0,282 ipv 0,306), maar de correlatie is heel goed voor de masters. Alleen de senioren M en V zijn relatief snel en liggen duidelijk onder de trendlijn.
Volgende aflevering: tweeën en vieren.
Henk Helle
Recreatiegebied Vlietland
Oostvlietweg 63
2266 GN LEIDSCHENDAM
071-5610314
NL07 INGB 0000 7056 66
siraterceS.[antispam].@rvrijnland.nl
Recreatiegebied Vlietland
Oostvlietweg 63
2266 GN LEIDSCHENDAM
071-5610314
NL07 INGB 0000 7056 66
siraterceS.[antispam].@rvrijnland.nl